Alleen al vanwege haar: de oude vrouw
die klein maar lachend achter

haar raam staat en naar me zwaait, ik draag
de vuilnis naar de overkant en sta

tot voor haar en lach terug. Alleen al
vanwege haar, hoe ze daar

haar hele leven al woont, haar vijf kinderen
grootbracht in dat kleine huisje, niet

zeurde over die ene die zichzelf elke dag
wiegde op de pilaar van het hek

en in zichzelf sprak, niet klaagde over zijn
dood later. Alleen al vanwege

haar en hoe ze, steeds groter, voor dat
venster verschijnt terwijl ze

steeds maar met haar handen aangeeft
hoe klein ik toen was.