Vermomd door deze velden, mond in
jas, capuchon gevuld met vrieslucht, honger
in de hals, geuren van

gebraden worst, chips en daartussen vers
gebak, honingzoete aardbeien in een verkeerd
roze gelei, bibberend in de vitrine,

dijen bevroren zoals de slootjes naastzij, vlies
van vergeving zoals het wit onder de schapen
het verlaten zwarte land bedekt, troost

vanuit de trappende beweging, nog een bocht
en dan achter mij flarden geluid, nakomend
als een goed bericht, langzaam

aankomend langs het lint van, het volgend
dorp, de benen uitslaand, de kleding pellend,
in de hals zijn mond, bereik

ik andermaal het schoolfeestje van toen, de
uitleg van mijn huiswerk, het nakijken van
mijn sommen, gedeeld plus een.