Als ik deze jaren iets heb geleerd, iets wat me juist in onze tijd, die overloopt van middelmatigheid, mateloos belangrijk lijkt, is het wel het volgende:
Je moet niet denken dat je iets voorstelt.
Je moet verdomme niet denken dat je iets voorstelt.
Want dat doe je niet. Je bent niets anders dan een zelfingenomen, middelmatige nul.
Denk niet dat je iets voorstelt, denk niet dat je iets waard bent, want dat is niet zo. Je bent niets dan een nul.
Dus buig je hoofd en ga aan het werk, jij nul. Dan heb je er in elk geval nog iets aan. Hou je bek, buig je hoofd, ga aan het werk en weet dat je geen ene moer waard bent.
Dat was ongeveer wat ik had geleerd.
Dat waren mijn ervaringen samengevat tot één.
Dat was godsamme het enige ware wat ik ooit had gedacht.
Dat was de ene kant van de zaak. De andere was dat ik er abnormaal veel waarde aan hechtte aardig gevonden te worden en dat altijd al, vanaf dat ik klein was, had gedaan. Wat andere mensen van me vonden, had al vanaf mijn zevende enorm veel betekenis voor me gehad. Als kranten belangstelling toonden voor wat ik deed en wie ik was, was dat aan de ene kant een bevestiging dat ik aardig gevonden werd, en dus iets waar een deel van mij met grote animo en vreugde aan meewerkte, terwijl het aan de andere kant een bijna onhanteerbaar probleem werd omdat ik niet langer de controle had over wat andere mensen van me vonden, om de eenvoudige reden dat ik hen niet langer kende, niet langer zag. Dus elke keer als ik een interview had gegeven en daar iets in stond wat ik niet had gezegd of er iets heel anders in werd weergegeven dan ik het had gezegd, bewoog ik hemel en aarde om het te veranderen. Als dat niet ging, loste mijn zelfbeeld op in schaamte. Dat ik er ondanks dat alles toch mee doorging en telkens weer ergens oog in oog met een journalist zat, kwam omdat mijn behoefte aan vleierij sterker was dan én de vrees de indruk te wekken een idioot te zijn én mijn kwaliteitsideaal, plus dat ik begreep dat het belangrijk was mijn boeken aan de man te brengen.

Karl Ove Knausgård, uit: Min kamp, andre bok
vertaald tot Liefde, mijn strijd 2, door Marianne Molenaar