’t Is mij te moede als werd ik weer een kind
Dat nog niet spreken kan, begint te staamlen,
Dat vindt van moeder, menschen, dieren, wind
De stemmen even vreemd en eensgezind,
En door elkaar de klanken gaat verzaamlen.

Hoe heerlijk, nog te weten van geen woorden
Die zinnen worden en die weer gesprekken,
Bijvoorbeeld denken: een groen bosch heet Noorden,
Iets anders groots en groens heet zee, en moorden
Zijn zwarte dingen die men moet ontdekken.

De woorden hebben klank en kleur en glans,
Zij komen op en willen gaan bewegen;
Vaak is een stroef, een ander norsch, verlegen,
Maar als ik fluister dat ik nog niet regen
Van rag kan onderscheiden, zien zij kans
Op liedren die lang hebben stilgelegen,
Bijna verstandig waren doodgezwegen.

J. Slauerhof: Voorgevoel, uit Al dwalend