Goede Dood wiens zuiver pijpen
Door ‘t verstilde leven boort,
die tot glimlach van begrijpen
alle jong en schoon bekoort,

Voor wien kinderen en wijzen
Lachend laten boek en spel,
Voor wien maar verkleumsde grijzen
Huivren in hun kille cel,-

Mij is elke dag verloren,
Die uw lokstem niet verneemt;
Want dit land van most en koren
Is mij immmer schoon en vreemd;

want nooit beurde ik hier te drinken
‘t Water dat de ziel verjongt,
Of van dichtbij hief te klinnken
‘t Verre wijsje dat gij zong

Alle schoon dat de aard kan geven,
Blijkt een pad dat tot u voert,
En alleen is leven leven
Als het tot den dood ontroert.

P.C. Boutens: Goede dood