Wat het ook was dat me tot die beslissing noopte – een leugen, de waarheid of, het meest waarschijnlijk, een mengeling van beide – ik ben er geweldig dankbaar voor; want zo kwam ik tot wat mijn eerste vrije daad lijkt te zijn. Het was een instinctieve daad, een proteststaking. Het verstand had er nauwelijks iets mee van doen. Ik weet dat, omdat ik sindsdien steeds vaker in staking ben gegaan. En niet noodzakelijkerwijs uit verveling of omdat ik een openstaande val vermoedde; ik heb niet minder vaak de brui gegeven aan ideale situaties dan aan afschuwelijke. Hoe bescheiden de plaats ook is die je op zeker moment inneemt, als hij ook maar een greintje comfort biedt kun je er donder op zeggen dat op een dag iemand die plaats voor zichzelf komt opeisen of, erger nog, komt vragen of je hem wilt delen. Dan moet je ofwel vechten voor die plaats, of je moet weg. Ik voor mij gaf de voorkeur aan het laatste. Geenszins omdat ik niet kon vechten, maar omdat ik walgde van mezelf: als het je lukt om iets te kiezen dat anderen aantrekt, dan moet je keuze wel iets ordinairs hebben. Het doet er niets toe dat jij die plaats het eerst gezien hebt. Het is zelfs erger om de eerste te zijn, want zij die na jou komen hebben altijd meer trek dan jij, die al enigszins verzadigd bent.

Joseph Brodsky: Tussen iemand en niemand, uit: In anderhalve kamer