ik ben een ondankbare vrouw
niet lichtgevend van erkentelijkheid
maar vergeetachtig en wispelturig
een vrouw met gezond verstand

ik blaas de bellen van mijn wingerd in de lucht
zij keren terug naar mij om te springen
veelkleurig van licht en zon
zij omvatten mij

ik ben het leven en er is niets anders
mijn grootvaders mijn vaders en mijn zonen bezitten mij
de lach van mijn moeder komt bij mijn dochters uit
zij regelen mijn liefkozingen

de zwaan ik betover hem ik draai hem de nek om
ik ben veel sterker dan hij is
hij is maar één van mijn dieren
één aar van mijn garve

mijn ogen mijn tong en de geur van mijn huid
laten andere vogels aan alle einder opstaan
hij heeft me niet op het voorhoofd gekust de onschuld
niemand kust mij op het voorhoofd

maar ja mijn witte roos je was maar een middel
mijn heupen ontdekten je mijn buik dronk je op
arme kleine bevroren zwaan
je vleugels waren niet die van een god

maar ik heb vleugels van louter vuur.

Paul Eluard: Wat Leda er niet van dacht,
vertaling Hans Lodeizen (Nagelaten werk)