Daar waar de tuin mij overwoekert (stengels
onkruid vanuit het tuinpad, brandnetel

en paardenbloem; vergeet mij niet en sering,
blauwe regen en hortensia

en duizend scheuten jonge boompjes die
allang uitgerukt hadden moeten worden),

toont het podium mij in volle omvang (nopjes
in blauw-wit over een tot nu toe

zwarte vrouw, gouden ritsjes over de hielen
van de laars, touwtjes met knopen die

bungelen vanaf de polsen, een shirt dat allang
uitgelegd had moeten worden).

Nu het publiek nog horen klappen als de neer
suizende bomen tijdens een regenval.