De zachte lucht en het harde pad. De lucht die aan de smeedijzeren hekken bleef haken en het pad bedolven onder de bladeren. Een oude man prikte ze op. Vertrouwd op Londense pleinen, bladeren en zachte lucht, de laatste rozen als verfspatten aan de stengels. Een grijsbruine mus greep een paarsrode worm. Waarom denk ik met pijn terug aan die dag, hoewel hij lang vervlogen is en nooit meer kan terugkomen? Met pijn, zodat ik in de drukke straten de pas inhoud en blijf staan als iemand die iets belangrijks is vergeten. Ik ben iets belangrijks vergeten: hoe ik naar schilderijen moet kijken, naar de ongeschilderde schoonheid van het alledaagse. Naar dit nu, de eigenschap die de kunstenaar kan wegnemen, maar die altijd zichtbaar blijft, als ik haar maar wil zien. Dit nu zelf, niet de schok van het nieuwe, maar de schok van het vertrouwde, plotseling gezien.

Jeanette Winterson, uit: Art & Lies, A Piece for Three Voices and a Bawd
vertaald tot Kunst & Leugens, compositie voor drie stemmen en een lichtekooi,
door Gerrit de Blaauw