Now I wish I could write you a melody so plain, That could hold you dear lady from going insane (Bob Dylan, Tombstone Blues)

op het tuinhek

Voortdurend sta ik op: uit zijn armen, uit de halfslaap, uit de
Waan, uit de zuigende kracht van mijn kinderen, uit mijn
Mamma’s gekte, uit zijn greep, uit de rode lakens, uit mijn
Loom lijf zoals ik voortdurend ga liggen, even maar

En soms met benen bungelend over de rand of mijn hoofd
In mijn eigen armen en een hand tussen mijn uiteengevallen
Borsten of voorbij de plooien op mijn heup of achterlangs
En dan zijn krullen

Er zijn altijd stemmen: zij schreeuwt, hij fluistert, iemand
Lacht in zijn droom, de buurman rookt in zijn tuin, er schraapt
Een voet langs de tegels, mijn mamma hijgt, de poes krast
Met lange nagels langs de deur

Er zijn altijd beelden: lijven van kinderen rollen langszij en
Hoofden vallen in zilveren schalen en voeten steken zomaar
Bloot vanonder een kastdeur, er zijn winden die waaien en
Afgerukte takken tussen het lava van een vulkaan

Ik vertel u de helft niet van wat ik zie, ik vertel u een kwart
Niet van wat ik hoor, ik vertel u eigenlijk niets van wat ik voel
Behalve dat lome opstaan en dat langzaam terugvallen en die
Leegte tussentijds

Als een traag druppende schaal vol room en suiker en een
Langzaam oplossende ijsschots in de singel hiervoor of een
Liefdevolle hand van boven die bevriest boven mijn rechterbil
En nooit mijn welving bereikt

log van 15 januari 2009, getiteld
temperaturen beneden nul zijn relatief

 

 

« »