‘Moet ik dit nog meemaken na meer dan zeventig jaar maatschappelijke illusies en maatschappelijke zekerheid? Dat de democratie zichzelf uitholt, dankzij politici en ambtenaren die elke burger als een misdadiger in spe beschouwen? Vroeger, ja, vroeger was de overheid er voor de burger, nu is de burger er alleen nog voor de overheid. Dat het populisme – dat ik alleen kende als de grootste vloek – straks zal toeslaan (‘Populisme is een eufemisme, het woord is fascisme, meneer’), dat mijn land is uitgegroeid tot een van ’s werelds belangrijkste belastingparadijzen, dat de haves het definitief winnen van de have-nots?
Ooit streden we voor gelijkheid van de arbeider. God, wat lijkt dat lang geleden, het woord arbeider. Mensen zijn gelijkwaardig, dat was het misverstand in die jaren, maar wat een heerlijk misverstand. Moet ik zo nodig meemaken dat het woord privacy geen enkele betekenis meer heeft – ik weet nog hoe we te hoop liepen tegen de invoering van de pinpas -, moet ik echt nog meemaken dat de kunstmatige intelligentie onbeheersbaar wordt? Niemand zal er nog greep op hebben en AI zal greep hebben op iedereen. Moet ik echt meemaken dat Europa niet alleen uiteenvalt, maar dat het NAVO-bondgenootschap dat ook dreigt te doen, met het Hongarije van P als eerste spelbreker?
Ik weet nog als de dag van gisteren hoe ik op de middelbare school een scriptie schreef over Mr. Stikker, de eerste secretaris van de net opgerichte NAVO, zo’n scriptie vol beloften en illusies over aan totaal andere wereld na Auschwitz. Er blijft steeds minder van over. De gelukkigste tijd van de mensen is voorbij.’

uit De gelukkigste jaren van de mensen, Wim Kayzer, Balans, 2024