Hoe ver de akkers liepen, de sloten
Grensden, het gras golfde en het fruit
Doorboog of misschien
Ook wel hoe klein ik was en speelde
Aan de voet van de bomen, lag onder
De struiken, naar
Binnen geroepen werd, tussen de
Muren en trapspijlen verdween, ligt
Allemaal in mijn
Ene hand die wijst en omvat en het
Verhaal herhaalt: daar verschijnen zilveren
Stammen, paarse bladeren
Wuivende rietstengels, het zachte mos
De volle bessen, schorten vol appelen
Noten, pruimen
Vazen vol seringen, zoete zware geuren
Naast de koude die vanuit het trapsgat
Zich in haar kamers verspreidt
Ab Ovo
16 april 2014 — 06:51
Gij hoorn des overvloeds
altijd weer drie maten te gulzig
teveel snij- of krulwerk welk je gevel bekroont
De pen zo vrijgevig
de neus te groot, de hoorn te opzichtig
overdadig in de kiss
Mosselschelp vol ongeduld
ook Parnas zal er aan moeten gloven
verraad zijn eigen broodheer
loontrekkend leegganger