Zoals je nog tegen de dode kat kunt praten of in jezelf,
de laatste meters naar huis de langste, je komt

heus een keer thuis. Er is slechts een enkele passagier
over, daar komt de fiets in beeld, geworpen

tegen het hek, de zes trappen waarboven de boomhut
steeds begeerlijker lijkt, de kastanjeboom

in bloei. Zoals je overlegt met de delen van je lijf die,
opnieuw wit gespikkeld en rood

gezwollen, in je bed rollen zonder nog iets te doen en
dromen van weilanden waarop of

kinderen nog klein, de kat leeft waarschijnlijk. Na een
uurtje bericht een van hen de vier kastanjebomen

in het parkje voor zijn nieuwe huis, het doet denken,
zegt hij, aan ons, weet je dat ze bloeien?