Soms zie ik je terug, een ruimte voorbij mij, een stoel
in de verte, ik moet mijn ogen dichtknijpen,

je bent twintig of zoiets, je haar is nog zwart en je hebt
als altijd hoofdpijn, je leunt tegen de zitting,

je hand aan de riem van je broek, de ander doelloos in
de vensterbank, zijn er ramen, kijk je

ooit deze kant op, ik zou zomaar naar je toe kunnen lopen,
ontdekken hoe oud ik ben, weten dat je

niet dezelfde bent, je missen, dierlijk missen en mezelf
daarbij, dan wend ik mijn hoofd af en leun

en zie in omgekeerde volgorde de stad tegemoet die jij
verlaat, er ligt een briefje op tafel, ik mag

gerust de hagelslag opmaken, nee geen hartje in de spiegel
en vergeet niet waarvoor je kwam.