Wie zijn angsten benoemt, verslaat ze dus de minutieuze
beschrijvingen van de spoken, het tijdstip

waarop ze verschenen, de mate van doorzichtigheid, hoe
ze opstegen en rondom zweefden, de adem

benamen, hoe ze giechelden of juist schreeuwden, alles
had de details van een nieuwsgierig kind,

de luisteraar de bezorgde ouder, het gesprek de voorwaarde
tot herstel, samen immers hieven ze het zwaard,

kliefden de witte massa tot flarden damp boven een groen
weiland, waarom dan lag elke keer alleen

hij met zijn neus onder de aarde, knepen de witte vlagen
zijn keel dicht, drukten ze dansend op zijn

altijd aanwezig lijf en werd hij nooit wakker met een moeder
die de lakens schikte en zong, het raam open?