Als de wind in deze boomhut eindelijk gaat liggen, het fluiten,
sissen en zuchten dat over gebogen ruggen en langs

al koude neuzen gaat, het knarsen van spleet naar richel, het
gieren vanaf een volgende verdieping naar onder

onze voeten, we dragen de roze bontgevoerde pantoffels met’
de wervende tekst ‘No 1 Grandma’, witte

vlokjes in hun zwaartekracht tuimelen en honden niet langer
blijven staan bij de kale bomen, neerkijkend op

mutsen en hoog geknoopte sjaals en dribbelende terugkerende
bezoekers, vingers buigend, grijs het staren,

dan pas voelen we het ijs op de sloten, het marmer van onze
benen, de druk op ons hoofd, de waarschuwingen

van onze moeder, het verliezen van de wedstrijd, het buigen
onder de brug en de lichte duw van de winnaar.