Ik zag haar fietsen als een ooievaar op hoge poten, de
vriendin van mijn vader. Ik herkende de

manier waarop ze fietste, met lelijke kuiten in een te
korte rok en te modieuze laarzen. Pas

toen ze naar de zijkant keek, herkende ik haar gezicht.
Daarna zag ik de uitgroei van haar haar, bruin

en grijs te midden van rood en de oude, veel kleinere,
figuur naast haar. Ik vroeg me af hoe

oud zij was en ik vergat hoe oud ik zelf was, ik ging
tellen. Even zinspeelde ik erop het

mijn moeder te vragen maar ik deed niet. Ik noteerde
het in mijn dagboek zoals ik

elke keer dat ik haar min of meer ontwaarde, het lijf
van mijn vader van me wegduwde.