Dat het elke keer om die ontmoeting gaat, of je nu je handen
in mijn trui stopt, zo langs mijn nek en dan weer

keert, of je verstaanbaar probeert te maken, in cirkels voor me
langs loopt zoals alles, zeg je, in cirkels en

in dezelfde vaart, langs, ons. Stop dat denkend hoofd terug tussen
mijn benen, laten we welbespraakt blijven maar

doe je mond ver genoeg open. Iets, zegt de dichter moet schuren,
iets moet redelijkheid in zich bergen maar ook

mysterieus zijn. Jij in ik, ik in jou, dezelfde cirkels, ziet dan
niemand dat het vers rond is, dat de terugkeer

dezelfde is als het vertrek, daar ben je, ah, daar! Ruwe handen,
glad van tong, moe van gebaren. Mijn taal is dat

wat terecht komt in jouw beelden, geklemd tussen warme
wijkende oevers bij iedere afspraak.