“Er was zelfs een tijd dat ik zeker wist dat ik dood wilde, maar nu denk ik dat de pijn niet komt doordat zij niet van jou houden, maar doordat jij niet van hen kunt houden, in ieder geval niet genoeg, niet zoals je zou willen, of zoals je zou moeten. Je kunt honderd brieven schrijven en in elke brief weer vragen waarom altijd alles kapot moet en ondergekotst, maar je zult geen antwoord krijgen. Toen dacht ik nog dat alles anders kon en dat die brieven genoeg zouden zijn om iemand aan je te binden. Misschien kun je niet veel meer doen dan namen verzinnen voor wat er niet is, zodat het makkelijker wordt erover te praten, of tenminste proberen erover te praten. Alleen het gekke is dat ik dacht dat het er wel was. Toen ik al die namen verzon, dacht ik dat ze op weg waren hierheen, en dat ze er altijd zouden zijn. Misschien is ook dat niet belangrijk en heeft die man gelijk die beweerde dat het leven hem had geleerd niet kieskeurig te zijn. Het kan best zijn dat ik die man was, of dat ik het ooit iemand heb horen zeggen, en dat ik toen dacht: Dat wil ik ook zeggen, want zo is het.”

Arnon Grunberg, uit: Blauwe Maandagen, Onder de dennenboom