Hij kan zomaar zich vermaken door kruipend naar
de serre zich af te zonderen van alle

kindjes en naar buiten te kijken of er auto’s zijn. De
andere favoriet het keukentje waarin

hij kastjes open en dicht kan doen, bakjes, pannetjes
en laadjes schuift en stapelt. Maar die

auto’s! Hij sleept het enorme boek vol voertuigen naar
de tafelrand waaraan hij zich ophijst om mij

te groeten maar dat gaat natuurlijk nog niet tegelijk,
o dear, zegt hij, als het valt, met zo’n

zuchtje dat verraadt dat hij eigenlijk meteen weg wil
scheuren in de Citroën die ik voor

hem langzaam door het beeld beweeg, stralend wijst
hij en roept ‘auto, auto, auto, die’ alsof

mijn vader en mijn broers en ikzelf weer jong zijn en
instappen zodra er getoeterd wordt.