Wat wisten jonge mensen toch weinig, dacht ze terwijl ze naast deze man ging liggen, zijn hand op haar schouder, haar arm; o, wat wisten jonge mensen toch weinig. Ze wisten niet dat omvangrijke, oude en rimpelige lijven dezelfde behoeften hadden als hun jonge, stevige lijven; dat de liefde niet achteloos mocht worden weggegooid, alsof het een van de vele stukken taart op een schaal was die telkens rondging. Nee, als de liefde zich aandiende, dan koos je ervoor, of je koos er niet voor. En als haar bordje hoog opgetast was geweest met Henry’s goedheid terwijl zij dat maar lastig had gevonden, zich er kruimel voor kruimel van had ontdaan, dan kwam dat omdat ze niet geweten had wat je hoorde te weten: dat de ene dag na de andere lichtvaardig werd verspild.

uit: Olive Kitteridge, De rivier, door Elizabeth Strout