Alleen de ogen en het begin van zijn neusje lopen mee
met de tafelrand, die en daar zeggend, wat

haartjes dansen en de handjes schuiven mee, behoedzaam,
dan opeens verdwijnt hij weer uit het zicht,

het gemurmel houdt aan, stralend want nu met hele neus
en mond open komt hij vanonder tafel vandaan

en toont mij het boekje waar geit en kip, kind en trekker,
haasje in de verte, nu de favorieten zijn, daarbij

klimt hij over zijn mamma heen, kust haar en passant,
pakt een kruimel rijstwafel die toevalligerwijs

onder zijn blote voeten ligt, vindt een sok, zijn beker
en maakt muziek met een lepel en het wiel

van zijn wagen, ik zing. Jij verzon mijn woorden vroeger,
zegt de mamma van nu, haar mond vormt geluk.