De dichter brengt me mijn moeder maar ook de mist die een
dag later dicht om de torens hier hangt, een

enkel beest blatend in een nabije verte, zwarte kraaien die uit
hemdsmouwen vliegen, de leegte van

dit schrijverschap, een bekentenis, hij lacht er een beetje bij,
het is zomer opeens weer, er

zijn nauwelijks bezoekers, klaterende keukengeluiden en een
kind dat speelt in de gang, gierende stadsgeluiden en

dichterbij het verspeelde heitelân, een uitzicht dat zich door
mijn ramen wisselt als het wit in slierten wegtrekt, daar

de ruimte, het zwart van haar aarde, de rozen tegen het huis,
het uitgestrekte wasgoed over het tere groen,

daar de doden, niet nagekomen beloften, gaten in een leeg
vertrek, haar koffer met bovenop het boek van goud.