Dit waken dat ik doe, dit vragen om bescherming, een
goed teken, dit al mijn geliefden opnemen in

een vaderlijk gebaar, dit oude gebed dat ik nog altijd als
mantra gebruik, het kleine scherm

open naast me, ja mam, we zijn oké, een hart dat bonst en
rood oplicht terwijl het mijne in mijn keel en

in mijn buik doorschijnt. Te denken aan de dagelijkse reis
van huis naar werk, van huis naar school, van

huis naar crèche, van huis naar huis en terug en zelfs de
namen onthoudend van de metrostations,

de wijken, de windrichting, de collega’s, de tijden en dat
op zijn hoogte, ongeveer kruipend en passend

en kraaiend en wijzend, daar komt het licht vandaan, de
enorme knal, het gegil, de vertrappende mens.