Dat loodrecht neervallen van de regen, dat onnavolgbaar
trekken van bijna witte, voorlopig nog

zichtbare sporen die eindigen in diepe geulen, het land
verdeeld in zompig of doorlaatbaar, dat in

cadans tikken op de attributen als auto’s, omgekeerde
bloempotten, verlaten kinderbadjes, een

afgeschroefd been, dat hard slaan van weke onderdelen
als vogellijfjes schuilend in het donker

kastanjeblad, een eenzame bezoeker talmend op de galerij,
het verend zadel van een roze fietsje dat

uit het stuur bloemen spuugt, dat zojuist aangelegde nog
niet geurend vierkantje vol graszaad, uiteen

gebeten brood, en dan dat plotseling stilvallen van de lucht,
wachtend op terugkerende luisteraars, rennend.