Hij had het tegen haar gezegd en al op de tweede dag,
gewoon omdat die dag eigenlijk al de

honderdste was, en zij had gezegd ‘ik ook maar dan
anders’ dus ben ik, en even kijkt hij op van

zijn wisselend scherm, de enige die het hem vertelde.
(Er is de huid die mist, ik zie nog

elke beweging, ik herhaal nog elke dag het woord). Wie
tot honderd telt is af. Het zwart van zijn

wereld licht op, het draait een kwartslag, het gonst, een
lege hand tilt haar, hij grijnst, hij houdt haar

in de lucht. Er is een reden voor deze schijnbeweging.
(Geef me jouw verstopplek en ik

kom tevoorschijn). Soms, zeg ik, is alleen de afmeting
een andere, soms alleen de betekenis.

Maar zonder voorbehoud toch? Ik vul zijn bord zonder
te vragen en duw zijn leven even opzij.