“Onder onze eerbiedwaardige poëziecritici bestaat de opvatting dat poëzie nergens toe dient. Voor de kunsten in brede zin is dat absoluut waar. Juist die nutteloosheid onderscheidt ze van alles in ons leven wat altijd ergens voor nodig lijkt. Heerlijke ongebondenheid. De kunsten hebben bestaansrecht zonder de plicht hun aanwezigheid te legitimeren. Schoonheid en waarheid verdedigen zich niet tegen lelijkheid en leugens. Hun kracht is hun bestaansrecht.”

Anne Vegter (over het vertrekpunt voor het samenstellen van de bloemlezing) ‘Je bent mijn liefste woord’.