Doen alsof er niets aan de hand is, zoiets als mijn plaats
weten maar in bed willen blijven, willen liggen in

de wirwar van warmte en eigen geur, de zachte regen
aanzien voor een nog te vroeg uur, niemand

die aan me trekt, onrust die duwt tegen mijn voetzolen,
me omkeert en draait als regen die na even

harder wordt, lichter dan ook buiten, rammelende posten
aan de buitenplaats, gefluit van beneden, zou

hij dan toch, terugkomen in die stoet van voorbijgangers
die husselend de tijd en ondersteboven dag,

dag komen zeggen, herinner je de natte zoen van de een,
dat zachte lijf dat naar binnen wilde, doe

in godsnaam iets, maar dan op te staan, het jurkje keurig
in het open raam, licht wuivend, zonder kreukels.