Het ruikt naar toen, zomers die ’s avonds eindigden
in de immense tuin, aardbeien die in een

koele ochtend nog geplukt werden voor het toetje,
tomaten die groot en wellustig ontmand

in de ovenschaal terecht kwamen, de bladeren van
de maggiplant die haar laatste restje woede

kregen, het langzaam wegtrekken van de hitte, het
gras al geel, de bomen naar een licht

wuiven, slapen boven de wollen dekens, vliegen boven
de lijfjes van de beesten, haar stem wat verheven,

zijn handen speelden dan nog wat, de klanken van het
harmonium, ontbijtbordjes die dan

alvast op tafel verschenen, haar langgerekt en traag
dichtschuiven van al onze gordijnen waarbij ze

even dan nog tegen de raamposten leunde en naar de
hemel keek en hem de sterren wees.