De vogels keerden nooit terug. Niet in het nest voor
mijn werkkamer, de hoge kastanjeboom waarvan

het groen nu het overweldigende licht tegenhoudt.
Het is alsof ik niet genoeg mijn best deed,

geen zachte geluiden vanuit het open raam, niet tijdig
waarschuwen voor de ronkende machines

boven hen, hen zelfs uitlachen in hun tijdrovende en
herhaalde bewegingen waarmee ze,

heel eigenwijs, hun takjes vlochten in de hoogste top.
Vergeefse moeite. Ook dit onderkomen lijkt

slechts een poging. Ik waarschuw alleen mezelf. Bijna
niets leeft hier meer, deze ijle hoogte beneemt

de adem terwijl ze de afstand neemt tussen de achterblijvers
en de Goden, kruimels in het venster.