Niet je arm over mijn mond, je druk op mijn nek,
het trekken aan mijn borsten, niet

het slaan op mijn billen, mijn buik, mijn benen, niet
het knijpen en krassen, slechts die ene

vinger die over mijn wang naar beneden gleed of
die ene aarzelende hand die drie tellen lang

mijn rug streelt, mijn haar schikt, mijn hand pakt,
het lachje scheef, de ogen helder als glas.

Niet het mij het zwijgen opleggen maar het zelf
zonder woorden zijn: dat je zeggen zou

dat je mij nooit pijn wilde doen of hoe je er nog altijd
was, wist ik dat wel en dat het een vorm

gekregen had, een andere dan die handafdruk op
mijn lijf en een duidelijker dan die rode strepen.