Ik zei haar dat ik te nuchter was, ondertussen verdwenen
er tussen de wolkenrand en de hemel

voorwerpen die eerder nog op tafel lagen. Ze had ze vanaf
een losgescheurd velletje papier en in

kinderlijke rondingen me toe geblazen. Ik had ze niet willen
hebben, ik zei niet dat ik niet

tegen haar kon. Ik bleef zitten terwijl boven mij de wind
aan begon te zwellen, het regende bloesem,

hardnekkig kroop de inhoud van zwaaiende bomen tussen
mijn deuren door. Ze keek me te lang aan,

pakte mijn handen en begon erin te knijpen, ik wilde slaan.
Ze dacht dat de aarde misschien te

koud zou zijn, ik lag er prima, ik hoefde alleen maar mijn
ogen open te houden en naar boven te kijken.