“Ze kunnen het niet laten, altijd die vraag: wat bedoelt de dichter als hij schrijft dat ineens tussen neus en lippen zijn hart het begeeft? Waarom vraagt hij hoe het vlees smaakt als hij denkt dat hij zichzelf en nog iemand moet redden van de ondergang, waarom doet hij of hij niets heeft gehoord? Waarom begint hij op een nieuwe regel als de zin nog niet is afgelopen?”

Marja Pruis, uit: Zachte riten.