Ze zouden vast ook nu komen. Opeens realiseerde ze zich dat een grote groep grijze vrouwen haar zouden vastgrijpen en huilen in haar hals. Ze zouden spreken over zijn gemoedelijkheid, zijn leiderschap dat toch met vaste hand, zijn humor en weet je nog de verkleedpartijen voor het Sinterklaasfeest? Ze zouden elkaar de rijmen citeren die ze jaar na jaar van de Goedheiligman ontvingen en die vanwege het eenvoudig rijmschema nu nog onthouden waren. De een zou nog het gouden polshorloge dragen dat ze bij een jubileum verwierf en de ander zou, met rode ogen, het mantelpakje dragen dat haar, zo had hij verzekerd, zo slank maakte. Ze zouden haar troosten, even onbeholpen als die paar klanten die natuurlijk ook zouden komen hoewel ze niet van plan was zoveel adressen te gaan schrijven. Een annonce in de krant, misschien een klein in memoriam op de binnenpagina waarvoor zij de tekst kon aanleveren, misschien zelfs wel op een poëtische wijze.
Was hij eigenlijk al dood? Zag ze daar nog niet een been bewegen, een ledemaat stuiptrekken? Hoorde zij nog niet een laatste woord? Een vertaling van het ‘heimloos zwerven’ dat een ieder toch zou moeten doen alvorens?

Hij dacht nog steeds aan de liefkozing van zijn moeder en hoe ze hem tegen haar warme lichaam drukte. Hij spartelde met zijn beentjes en ze hield hem op haar schouder terwijl ze naar beneden liep. Daar kleedde ze hem en legde hem in zijn wagen die ze, voor het gemak, in de huiskamer neergezet had. Daarna zouden ze gaan wandelen, vast en zeker, en kon hij net onder de rand van de wagenkap, naar de lucht kijken of dat stukje dat blauw en zonnig boven hen hing. Dat zou zij de hemel noemen, ja, dat was het, de lucht, de hemel.

 

Twee alinea’s uit het eerste hoofdstuk van De Bestseller,
manuscript geschreven in november 2016, vanaf maart 2017 in bewerking.