Het is alsof ik voor het eerst bij hem zit, tegenover de
hoge volle boekenwand, zoekend naar

mijn antwoorden, geïntimideerd door zijn bezit en kennis,
in beslag genomen door zijn rokende gestalte,

een toegang zoekend in de halve meter vrije ruimte en
toch met verlangen thuiskomend. Wat

zou ik ooit nog toevoegen aan die meters literatuur, die
honderden fotoboeken, die kunstbijlagen alsook

die prangende ogen en verslavende handen. Ik reduceer
mijn eigendommen maar vergroot mijn

woordenschat. Een volgende maal verplaats ik mijn stoel.
Later lig ik er tussen: de planken zijn blauw, het

is een beetje krap bij de S, de asbakken zijn leeg en hij
ruikt naar pepermunt. Zomaar vraagt hij niets meer.