Vandaag vaart zij in een rondvaartboot voorbij, morgen
hangt zij met haar haar in het water en kapseist

zijn bezit, zijn wereld, de vrouw. Voorspelbaar is het
zachte deinen, het met de boot meelopen,

het oefenen in zeemansbenen. Voor het hart bestaat geen
oefening. Voorspelbaar ook het

vastleggen van dit beeld voordat zijzelf eruit stapt. Nog
een keer zwaaien, omkijken, giechelen.

Overmorgen is het water stil, de diepte donker. Zij had
zich een reisje geboekt en de weersverwachting

was gunstig. Ze had niet gerekend op de zwaarte van
het lijf, een steen op het middenrif

noch op de zuigende werking van de bodem noch blijkbaar
op haarzelf. Het was een tochtje van niets.