Geen ander geluid dan het tikken van de nagels van
de kater, strakker de wijzers van de klok,

muren van ijs rondom deze kleine toevlucht, zwarte
ramen, een geredde planeet maar dan

alleen op aarde. Een stem die alleen tot het rode kind
spreekt, de voddenbaal met klauwen die

snurkend aan de voeten ligt, of tot zichzelf. Niet altijd
is zij te verstaan. Het hoogteverschil is

ook hier gunstig zoals in de ochtenden: majesteiten
kloppen de kleden uit op het balkon,

buigen wat, de rode daken hebben witte vegen. Als
vanzelf scheurt iemand zich los, een toren

luidt, zwarte kevers schrapen zich schoon en rijden
op de horizon af. Het rode beest springt hoger.