Eerst is het nog geruststellend bijna. Iets is aanwezig
en vanzelfsprekend en volkomen te

rechtvaardigen: als alles een gevolg is van je eigen
handelen is er ook in deze iets zo gegaan dat

het gecorrigeerd moet, rechtgezet, verrekend met de
eigenaar. Daarna is het onverdraaglijk.

Kruipend over de vloer moet het afgeschud, buigend
over tafel moet het platgedrukt, half

onder warme kruiken of slechts een hand moet het
gladgestreken, gekoesterd bijna; er

is geen andere manier het te doorstaan dan het te
omarmen. Als veel later het lijf rechtop

opeens vrij is, jong en soepel, verbaasd en nederig,
handelt zij overeenkomstig: ze

slaat het kruisje maar van alle schuld is niet langer
sprake, ze deelt het met hem.