Schrijven kan eerst in de ochtend, als alle doden slapen,
als alle lijven liggen die in het donker nog

tegen mijn wanden stoten en naar binnen willen. Schrijven
kan pas nadat de hongerende beesten zich

tegoed gedaan hebben. Ik rammel met mijn voerbakken,
glijd tussen hun warme huiden door.

Schrijven kan pas als ik zelf wegga, behoedzaam alle
deuren sluit. Schrijven kan pas als

het licht breekt, het weiland zich opent (het weiland opent
zich als ik schrijf), schrijven kan

pas als ik hem ontwaar en hij voor mij het hooi in schoven
bindt. Eerst als de voorraad in de schuren ligt,

kan ik lichter dan dit hem vertellen dat het veilig is. Er is
genoeg voor alle seizoenen, voor iedereen.