Ik droomde dat ik een hondje had dat met
wiebelende wollige poten de trap afrende
maar bij thuiskomst gedragen wilde

worden, smekend bij elke tree; ik droomde
dat ik gelanceerd werd op het volgend kruispunt
en niet zacht terecht kwam; ik droomde

dat het nog niet geboren kleinkind mij vroeg
waarom ik in deze flat woonde en natuurlijk
zou ik niet echt antwoorden maar

verzinnen hoe ik bij de toppen van de bomen
had willen wonen, die hij vervolgens in kleur
en met vogelnesten voor me tekende.

Omdat de nacht te vol was, besloot ik in de ochtend
te fietsen zoals ik deed met haar voorop, boom,
zei ze, of deed toen hij zo stil bleef of

deed elke keer dat ik iets moest doen, en toen ik
fietste kwam dat allemaal terug terwijl
een man in het bos mij staande

hield, zijn bezweet hoofd depte met zijn broek
en mij vroeg de tijdmachine af te staan die ik, naar
zijn zeggen, achterop had; daarbij

passeerde ons een koppel vrouwen allemaal met
uiterst kort grijs haar, een jongen met
een hond en een verdwaalde

visboer die zijn kar op het pad probeerde te houden.
Ik sprak met mezelf af dat ik mijn haar
zou laten groeien tot mijn billen

en hem citeren zou: ik hoefde alleen maar op de zwarte
knop te drukken, zei hij, en te kiezen met mijn
ogen dicht waar ik naar toe wilde.