Er zit iets geruststellends in de veelheid en herhaling
van mijn woorden, het slechte handschrift

of de hopeloze doorhaling die met pijltje en schuin
daarboven hersteld wordt. In tegenstelling

tot de inhoud is de handeling licht: een toren van
boekjes en schriften die op volgorde in weken

wiebelend wachten en waarlangs de kat zich strijkt.
Het is niet voor te stellen hoe de tijd zich

gedraagt en toch zijn we meteen terug, het lijf nog
warm, klein of behouden, de zin nog

onuitgesproken, het huis nog bewoond. We nemen
dezelfde weg, de schoenen staan nog

in de kamer, aan de zolen nog het gemaaide gras,
dezelfde aarzeling bij het zwaaiend vertrek.