Ik vertegenwoordig nog steeds ons ambacht, in de nacht
zelfs. Op groot doek vertoon ik dan

kleine fragmenten van het monnikenwerk dat wij deelden.
U zit dan op het puntje van uw stoel en zucht.

Knippend in ons archief verbind ik zo de disciplines en
het is mijn stem die opnieuw lijmt en schakelt.

Op dezelfde wijze verdedig ik het ons. Alsof wij er nog
zijn en blijven leven in die details. Hij

heeft niet uw keurend oog nodig, ik wel. Door mezelf aan
de ander uit te leveren, ik de kluizenaar, ik

de torenwachter, werd ik meer en zichtbaar terwijl er van
uitwisseling niet echt sprake was. Ook toen was hij

daar en ik hier en waren er altijd oorlogstroepen onderaan
die ons land verdeelden en overheersten.